Paula zat drie jaar in een Jappenkamp: 'We hebben ontzettende honger gehad en zaten onder de wonden'
Ze was 5,5 jaar oud toen de Japanners haar huis bezetten in Bandung, op Java. In Indonesië was veel olie te vinden, olie die de Japanners graag wilden hebben. De bondgenoten van Nazi-Duitsland kregen dat niet voor elkaar in Amerika en dus namen ze het toenmalig Nederlands-Indië over. “Ik keek uit het raam en zag dat ze prikkeldraad om ons huizenblok heenspanden. Toen wisten we dat het te laat was.” Binnen een halve dag zaten er zestig mensen in haar huis. Alle Europese vrouwen en kinderen uit de buurt werden in dat tijdelijke kamp gezet. De mannen waren al elders ondergebracht. “We wisten niet waar onze vader was, hij kwam later vanuit Amerika.”
'Kinderen trapten ze ook, het kon hun niks schelen'
Zo’n 1,5 jaar later werden Paula, haar zusje en moeder verplaatst naar een ander kamp in de stad Buitenzorg. “Daar was het echt een concentratiekamp”, blikt ze terug. “We sliepen in een rietenbarak met twee honderd mensen in een hut. We hebben ontzettende honger gehad, ik heb niets anders dan zweren over mijn lichaam gehad. Moeders wisten na 3,5 jaar niet meer hoe ze die kinderen in leven moesten houden. Wanhopig werden ze.”
Na Buitenzorg werd het drietal verplaatst naar een derde kamp in Batavia, nu Jakarta. Ze werden opgesloten in goederenwagons. “Ik kan me een beetje indenken hoe de joden het hebben gehad. Maar het is niet te vergelijken met de joden, zij hebben het veel erger gehad.” In die wagons zaten de vrouwen en kinderen opgesloten zonder zuurstof en met heel veel mensen bij elkaar. “Dat was vreselijk. Ik vond een klein gaatje en daar heb ik mijn neus ingestopt. Er zijn ontzettend veel mensen gestorven in die goederenwagons.”
Paula over haar belevenissen in het Jappenkamp:
'De Japanners waren ineens heel aardig, dat vertrouwden we niet'
Wat Paula het ergste vond aan het leven in de kampen? “Het gebrek aan privacy en aan voedsel, maar vooral de geruchten.” De Maleisiërs die stiekem eten over de hekken gooiden, riepen de laatste berichten naar de gevangenen. “Toen kwam er een heel naar gerucht dat we het niet meer zouden halen. In september 1945 zouden de moeders bij ons weggehaald worden en naar Borneo gevoerd worden. De kinderen zouden als slavinnen en slaven naar Japan gebracht worden. Er was heel veel paniek.”
Zo ver kwam het niet, het kamp werd uiteindelijk bevrijd door de Australiërs. “Vanaf dat moment moesten de Japanners ons gaan beschermen, dat was heel vreemd. De Indonesiërs wilden namelijk de zieke Nederlanders afslachten om hun land terug te krijgen. Er zijn nog 25.000 kinderen, mannen en vrouwen vermoord die toch buiten de kampen kwamen.”
'Ik dacht dat mijn vader onthoofd was'
Vanaf toen was er volop eten en kwamen er artsen met medicijnen. Er was muziek en er werd gedanst. Toch wist niemand waar de vaders waren. Na vijf dagen kon Paula op een lijst kijken waar haar vader was. “Op een lijst stond ‘beheaded’, ik wist niet wat dat was. Een vrouw vertelde me dat mijn vader was onthoofd.” Twee maanden lang dacht haar moeder dat ze weduwe was.
Op een morgen zat Paula voor haar huis in de zon. Er stopte een jeep en daar stapte een magere man uit. “Hij zat onder de wonden, had geen tanden en zag er vreselijk uit, maar ik zag zijn ogen.” Die herkende ze van de pasfoto die ze elke avond voor het slapengaan een kusje gaf. “Toen dacht ik: zo jij bent terug.”