Dit is het Eftelingsprookje met de allerzachtste G
"Ze zeggen dat hun ogen licht geven. Addergebroed, da is 't!" Je hoort het al tientallen jaren als je staat te wachten om het vervloekte, ronddraaiende huis van bokkenrijder Hugo van de Loonsche Duinen binnen te gaan. Dat is onmiskenbaar het verhaal met de zachtste G van de hele Efteling.
Moniek Hover van Breda University deed uitgebreid onderzoek naar de sprookjes in het attractiepark en ze promoveerde ook op dit onderwerp. "Hier in Brabant had je allerlei van dat soort bendes. Later werden daar in volksverhalen ook magische elementen aan toegevoegd. Eigenlijk is dit geen sprookje. Het heeft wel veel kenmerken, maar dit is eigenlijk een sage. Het is meer gebonden aan een bepaalde periode en plaats."
"Zeven is een magisch getal."
Ieder jaar op 7 juli vraagt de Efteling speciale aandacht voor sprookjes. “Zeven is eigenlijk een magisch getal dat je in heel veel sprookjes ziet terugkomen. Sneeuwwitje en de zeven dwergen, de wolf en de zeven geitjes, de zevenmijlslaarzen”, somt ze op: “Het gaat vaak om de jongste van zeven, zoals Klein Duimpje, die de boel redt.” Zelf heeft Moniek ook wel iets met het getal zeven. Ze is de jongste van zeven kinderen en ze is geboren op 7 mei.
Zeventig jaar geleden was de Efteling een natuurpark. Maar de toenmalige burgemeester wilde meer bezoekers. Zijn vrouw kwam op het idee om iets met sprookjes te gaan doen: “En dat was meteen een succes. Mensen kenden sprookjes uit hun kindertijd. Er was nog nauwelijks tv en het sprookjesboek was een kostbaar bezit. Het was toen al nostalgisch om de sprookjes uit je kindertijd te herkennen en het was prachtig om dat hier in dit bos te zien.”
De Efteling was een katholieke stichting en sprookjes waren een verantwoord vermaak: "Er zat een boodschap, een moraal achter. Het had ook een opvoedkundige functie.”
“De verbeeldingskracht zit Brabanders in het bloed.”
Voor Moniek is het logisch dat het sprookjesbos hier in Brabant is ontstaan: “Je moet je voorstellen dat ruim honderd jaar geleden, begin twintigste eeuw, het merendeel van de mensen nog niet kon lezen of schrijven. Dus ’s avonds gingen mensen bij elkaar op bezoek en bij de kachel vertelden ze elkaar spannende verhalen. Brabant heeft een rijke traditie in het vertellen van volksverhalen: sagen, legendes en sprookjes. Verbeeldingskracht en creativiteit zit Brabanders in het bloed.”
Zeventig jaar later hebben de sprookjes nog niets aan kracht verloren: “Wat zo leuk is aan sprookjes: de hoofdpersoon is vaak klein of jong of niet zo veelbelovend. Bij Klein Duimpje of Hans en Grietje denk je toch: gaan die het wel redden? Maar doordat ze een magische helper krijgen of doordat ze heel slim zijn, loopt het goed af.”
Maar er zit voor Moniek nog een laag onder: “Sprookjes gaan over uitdagingen waar we als mensen in alle tijden mee te maken hebben. Bedrog, jaloezie, gulzigheid: in het sprookje wordt met die slechte eigenschappen afgerekend, dus daar kun je iets van leren.”