Veel kinderen met een handicap hebben geen samenspeelplek in Brabant
De helft van de gemeenten in Brabant heeft geen samenspeelplek voor gehandicapte kinderen. “Terwijl juist op dit soort speelpleinen in de buurt het eerste contact ontstaat tussen kinderen met en zonder handicap", zegt Rebecca Gerritse, directeur-bestuurder van Stichting Het Gehandicapte Kind. Volgens haar hebben samenspeelplekken, waar alle kinderen samen kunnen spelen, veel meer waarde dan vaak wordt gedacht. “Daar leer je dat verschillen erbij horen en dat elk kind anders is. Dat begrip neem je mee in de rest van je leven.”
In Nederland hebben nog zo’n 155 gemeenten geen inclusieve speelplek, blijkt uit onderzoek van het Samenspeelfonds. Ook in Brabant is er nog werk aan de winkel: van de 56 gemeenten hebben er 28 geen samenspeelplek. Dat betekent dat in de helft van de Brabantse gemeenten kinderen met een beperking nog geen plek hebben om samen te spelen. Onder die gemeenten zijn ook grotere plaatsen als Roosendaal, Goirle en Veldhoven.
"Elk kind moet kunnen spelen."
Het gebrek aan een samenspeelplek heeft grote gevolgen. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat ruim één op de drie kinderen met een handicap nooit bij een speelplek in de buurt komt. Van de kinderen die dat wel doen, speelt meer dan een kwart vaak alleen. “Het lijkt misschien ‘maar’ om een speeltuin te gaan, maar juist daar leren kinderen met en zonder handicap elkaar kennen”, legt Gerritse uit. “Hoe eerder je hiermee begint, hoe beter. Dat helpt later bij respect, begrip en waardering voor elkaar.”
Een samenspeelplek moet volgens Gerritse een plek zijn waar elk kind zich welkom voelt. “Als je er komt, moet je meteen zien: hier mag iedereen meedoen", zegt ze. “We werken met de 100-70-50-regel: 100 procent van de speeltoestellen moet uitnodigend zijn, 70 procent bereikbaar en minstens de helft bespeelbaar voor kinderen met een beperking. We weten dat niet alles voor iedereen perfect toegankelijk kan zijn, maar het gaat om bewustwording: elk kind moet kunnen spelen.”
"Iedereen kan hier meedoen."
Bij Pien (12) uit Uden is er gelukkig wél zo’n plek. Met een grote glimlach vertelt ze dat ze daar met iedereen samen kan spelen. Ook haar moeder, Martine Bex, is enthousiast. “De speeltuin is overzichtelijk, met verharde paden, kleurrijke toestellen en een draaimolen waar ook een rolstoel op kan. Iedereen kan hier meedoen, dat maakt het echt inclusief.”
Ze ziet dat Pien zelf op leeftijdsgenootjes afgaat, ook op kinderen zonder handicap. “Als die kinderen dan met haar spelen, straalt ze helemaal. Dat geeft haar zoveel zelfvertrouwen, en dat is prachtig om te zien", zegt Martine.
"Veel gemeenten zien de noodzaak nog niet."
Dat nog niet overal zo’n plek is, komt volgens Gerritse vooral door een gebrek aan kennis en urgentiebesef bij gemeenten. “Veel gemeenten weten niet goed hoe ze het moeten aanpakken of zien de noodzaak nog niet”, zegt ze. Volgens haar kan een voorbeeldgemeente andere op weg helpen. “Zodra je eenmaal ziet hoe het kan, volgen andere gemeenten vaak snel.” De gemeente Goirle laat weten dat er gewerkt wordt aan nieuw beleid waarin inclusieve speelplekken een belangrijk uitgangspunt zijn en dat ze dit in 2026 hopen te behalen. De gemeenten Roosendaal en Veldhoven hebben nog niet gereageerd.
De stichting heeft grote ambities: in 2030 moet elke gemeente in Nederland minstens één inclusieve speelplek hebben. “Voor eind 2026 willen we dat 70 procent van de gemeenten zover is”, zegt Gerritse. “Dat betekent dat er nog zo’n vijftig gemeenten in actie moeten komen. Gemeenten spelen daarin een sleutelrol: zij moeten het belang zien en ermee aan de slag gaan.”
